Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En Elia zeide: [Zo waarachtig als] [22]de HEERE der heirscharen leeft, [23]voor Wiens aangezicht ik sta, [24]ik zal voorzeker mij heden aan hem vertonen! 22. Versta, door de heirscharen, alle schepselen, hemelse en aardse, zienlijke en onzienlijke, redelijke en redeloze, levende en levenloze. De redenen om welke zij heiren genoemd worden, zie Gen.2:1. Dezer aller opperste Heere is God; niet alleen, omdat Hij hen allen geschapen heeft en nog onderhoudt, zodat zij eigenlijk hem alleen toebehoren, maar ook omdat Hij hen zo regeert, dat zij hem steeds in het uitvoeren van zijn heiligen wil in grote menigte ten dienste staan; en werd deze naam Gode dikwijls toegeschreven gelijk 1 Sam.1:3, en 1 Sam.4:4; 2 Sam.5:10; Ps.24:10; Jes.1:9, enz. 23. Alzo boven, hfdst.17 vs.1. Zie Deut.10:8. 24. Dat is, zo waar is het dat ik heden voor Achab zal verschijnen, als het waarachtig is dat de Heere leeft.